Na de zomervakantie breekt er weer een tijd aan met allerlei activiteiten. Dan werk ik graag een avond per week in een atelier in
de stad. De afstand is vier kilometer, dus het is het handigst om met de fiets
te gaan. In vijf jaar tijd heb ik geen enkele lekke band opgelopen, maar dan gaat het mis. Ik kom om half elf in de
fietsenstalling en daar staat mijn achterband plat. Natuurlijk heb ik geen
mobiel bij me, maar de man die op dat moment in de stalling werkt, wil de band wel plakken. Twintig minuten later en zeven euro armer zit ik op de fiets naar huis.
Niet zo lang erna is het hetzelfde verhaal en natuurlijk heb ik weer geen mobiel bij me. Gelukkig
zit dezelfde man in het kantoortje. Ik tik op het raam en vraag of hij m´n band weer
wil plakken. Dat wil hij wel. Hij zwaait de deur open en trekt mijn fiets naar
binnen. Ik heb meteen spijt; er hangt een enorme alcohol-walm in het hok en zijn
tong werkt niet helemaal mee als hij praat. Enfin, de fiets staat al omgekeerd
en hij haalt er redelijk snel de band af. Het lek is even later ook gevonden,
maar als hij dat wil markeren met ballpoint, gaat het minder gemakkelijk.
Op een gegeven moment heeft hij een flink stuk van de band met inkt bedekt. Het
gat zit er gelukkig ook bij. Er komt een klant aan, dus hij moet even weg. Ik houd de band zolang voor hem vast. Als hij terugkomt, wijs ik het lek aan. Hij poetst de plek schoon en
daarmee de inkt weg en begint vervolgens op het stuk ernaast lijm te smeren.
‘Volgens mij moet je daar wezen’, wijs ik hem. Nee, dat is niet zo, maar hij
pompt de band toch wat op en constateert dan, dat het gat inderdaad niet op die plek zit.
Hij smeert een flink stuk in met lijm, totdat er inderdaad belletjes
opborrelen. Ha, daar moet hij zijn. Ik let goed op, dat hij de plakker op de
juiste plek mikt en warempel ……, dat gaat goed. Even later is de klus klaar en moet ik € 7,50 betalen. Ik heb alleen een biljet van twintig euro bij me. ‘Ik heb alleen kleingeld terug hoor’.
Dat geeft me niet. Hij vindt toch een tientje en begint dan in zijn pot met
kleingeld te rommelen. Hij ziet het niet zo scherp meer en zegt dan, dat ik m’n
handen moet ophouden. Ik doe het en dan stort hij mijn handen vol met
kleingeld. ‘Dat moet je niet doen joh, daar wordt je niet beter van.’ Ik help
hem met afrekenen, dan zegt hij; ‘Help, ik moet piesen’
en verdwijnt naar z’n pleetje. Ik neem snel de benen, toch blij dat de band is
geplakt. Maar de volgende keer neem ik een mobiel mee.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten