Het is weer eens oppas-dag na een time-out van drie weken. Rond
koffietijd komen ze. Ze hebben er zin in. Eerst komt Nan, dan pa die de
wandelwagen en luiers het huis in duwt. Als laatste Sam, ze trekt een koffertje
op wieltjes achter zich aan. Daar moet vandaag mee gespeeld worden.
Het is prima weer. Dat betekent een lekkere wandeling naar de
kinderboerderij. Als we eindelijk klaar
staan, komt Sam met de poppenbuggy aanzetten. Die moet mee. Maar dat wil ik
niet. Het is zeker een half uur lopen naar de kinderboerderij en ik zou niet
weten hoe het geval meegenomen moet worden als ze afhaakt. Dat wordt even flink
ruzie met de tweejarige, maar uiteindelijk gaat ze overstag. Ze verdwijnt met de
buggy in de huiskamer en komt weer tevoorschijn met haar koffertje op wielen.
Zucht …, ik pas of ik het gevalletje aan het handvat van de wandelwagen kan
hangen. Dat lukt, dan mag de koffer mee. Daar gaan we eindelijk. Nan zit vandaag liever in de wandelwagen. Ze
klimt er meteen in en blijft erin. Sam stapt welgemoed naast me met haar
koffertje dat aardig ratelt over de keitjes. We gaan niet hard. Dat is niet erg
want we hebben alle tijd van de wereld. Veertig minuten later komen we waar we
wezen moeten. Sam trekt wonder boven wonder nog steeds zelf haar koffertje
achter zich aan.
Op de terug weg mag ze even uitrusten in de buggy en hangt het
koffertje aan een handvat.
Weer thuis wordt er van alles uit de kast getrokken. Nan is nu zo
groot, dat ze eerst opruimt voordat ze aan het volgende spel begint, maar Sam
heeft hier duidelijk geen zin in. Vlak voordat ze opgehaald wordt, hebben we al
aardig wat aanvaringen gehad met elkaar.
Er ligt een leuk rond tentje in de kast. Het wordt overeind gehouden met
vier stokken. Het uit elkaar halen valt wel mee. Opvouwen moet in één
handbeweging kunnen. Maar dat lukt dus meestal niet, sta je een kwartier later
nog te emmeren met dat spul. Een enkele keer vouw je de boel wel met één
sierlijke beweging in elkaar, ik snap er niets van. De kinderen worden bijna
opgehaald door mams, maar Sam wil perse met dat tentje spelen. Dat vind ik niet
goed. We hebben dus weer mot samen. Als compromis zet ik twee stoelen met wat
ruimte naast elkaar en gooi er een grote lap overheen. Ze heeft zo een
speelruimte van één bij één en dat vindt ze leuk. Even later is ze uitgespeeld
en gaat ze op een van de stoelen staan. Als ze aanstalten maakt om op het
‘tentdak’ te stappen, roep ik meteen heel streng: ‘Sam, nee!’ Het is al te
laat. Ze doet het toch, duikt meteen naar beneden en ligt op de grond te
brullen. Ik til haar op en zet haar naast me op de bank. Nu niet al te lief doen, ze heeft tenslotte niet naar me geluisterd en ze heeft ook geen letsel
opgelopen. Dat streng blijven valt nog
niet mee, want het is zo een aandoenlijk, snikkend schatje. Even later is
het leed weer geleden en gaat ze vrolijk spelen totdat ze gehaald wordt.
Mijn dochters noemen dit gedrag
peuterpuberteit. Toen ik het voor het eerst hoorde dacht ik: ‘Ja hoor, ga nou
gauw.’ Onze kinderen veranderden omstreeks hun derde levensjaar van schattige,
meegaande hummeltjes in eigenwijze, soms dwarse peuters. Dan zeiden we altijd
dat ze nu wel hard aan school toe waren.
Maar toch zit er wel wat in. Van
afhankelijke wezentjes veranderen ze in peuters die zelf ook wel eens willen
bepalen wat ze doen. Het is het begin van een proces van losmaken van je ouders.
Zeggen de mensen die het weten kunnen niet hetzelfde over onze pubers?
Onze Sam
is dus vanaf heden een peuterpuber.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten