vrijdag 14 maart 2014

Peuterpuberteit.

Het is weer eens oppas-dag na een time-out van drie weken. Rond koffietijd komen ze. Ze hebben er zin in. Eerst komt Nan, dan pa die de wandelwagen en luiers het huis in duwt. Als laatste Sam, ze trekt een koffertje op wieltjes achter zich aan. Daar moet vandaag mee gespeeld worden.
Het is prima weer. Dat betekent een lekkere wandeling naar de kinderboerderij.  Als we eindelijk klaar staan, komt Sam met de poppenbuggy aanzetten. Die moet mee. Maar dat wil ik niet. Het is zeker een half uur lopen naar de kinderboerderij en ik zou niet weten hoe het geval meegenomen moet worden als ze afhaakt. Dat wordt even flink ruzie met de tweejarige, maar uiteindelijk gaat ze overstag. Ze verdwijnt met de buggy in de huiskamer en komt weer tevoorschijn met haar koffertje op wielen. Zucht …, ik pas of ik het gevalletje aan het handvat van de wandelwagen kan hangen. Dat lukt, dan mag de koffer mee. Daar gaan we eindelijk. Nan zit vandaag liever in de wandelwagen. Ze klimt er meteen in en blijft erin. Sam stapt welgemoed naast me met haar koffertje dat aardig ratelt over de keitjes. We gaan niet hard. Dat is niet erg want we hebben alle tijd van de wereld. Veertig minuten later komen we waar we wezen moeten. Sam trekt wonder boven wonder nog steeds zelf haar koffertje achter zich aan. 
Op de terug weg mag ze even uitrusten in de buggy en hangt het koffertje aan een handvat.


Weer thuis wordt er van alles uit de kast getrokken. Nan is nu zo groot, dat ze eerst opruimt voordat ze aan het volgende spel begint, maar Sam heeft hier duidelijk geen zin in. Vlak voordat ze opgehaald wordt, hebben we al aardig wat aanvaringen gehad met elkaar.
Er ligt een leuk rond tentje in de kast. Het wordt overeind gehouden met vier stokken. Het uit elkaar halen valt wel mee. Opvouwen moet in één handbeweging kunnen. Maar dat lukt dus meestal niet, sta je een kwartier later nog te emmeren met dat spul. Een enkele keer vouw je de boel wel met één sierlijke beweging in elkaar, ik snap er niets van. De kinderen worden bijna opgehaald door mams, maar Sam wil perse met dat tentje spelen. Dat vind ik niet goed. We hebben dus weer mot samen. Als compromis zet ik twee stoelen met wat ruimte naast elkaar en gooi er een grote lap overheen. Ze heeft zo een speelruimte van één bij één en dat vindt ze leuk. Even later is ze uitgespeeld en gaat ze op een van de stoelen staan. Als ze aanstalten maakt om op het ‘tentdak’ te stappen, roep ik meteen heel streng: ‘Sam, nee!’ Het is al te laat. Ze doet het toch, duikt meteen naar beneden en ligt op de grond te brullen. Ik til haar op en zet haar naast me op de bank. Nu niet al te lief doen, ze heeft tenslotte niet naar me geluisterd en ze heeft ook geen letsel opgelopen.  Dat streng blijven valt nog niet mee, want het is zo een aandoenlijk, snikkend schatje. Even later is het leed weer geleden en gaat ze vrolijk spelen totdat ze gehaald wordt.




Mijn dochters noemen dit gedrag peuterpuberteit. Toen ik het voor het eerst hoorde dacht ik: ‘Ja hoor, ga nou gauw.’ Onze kinderen veranderden omstreeks hun derde levensjaar van schattige, meegaande hummeltjes in eigenwijze, soms dwarse peuters. Dan zeiden we altijd dat ze nu wel hard aan school toe waren. 
Maar toch zit er wel wat in. Van afhankelijke wezentjes veranderen ze in peuters die zelf ook wel eens willen bepalen wat ze doen. Het is het begin van een proces van losmaken van je ouders. Zeggen de mensen die het weten kunnen niet hetzelfde over onze pubers? 
Onze Sam is dus vanaf heden een peuterpuber.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten