Vanmorgen ben ik op weg naar huis als er uit een zijstraat een jongeman
aan komt fietsen. Hij zwaait vrolijk naar me: ‘Hallo mevrouw Stil.’
Ik groet terug. Hij komt me vaag bekend voor, maar op mijn leeftijd
zijn de verbindinkjes in de hersenen niet allemaal recht toe recht aan meer. Dat
kost dus even tijd.
Hij komt naast me fietsen: ‘Kent u me nog? Het moet helemaal uit uw
tenen komen hè.’
Ik verontschuldig me: ‘Mijn tenen zitten deze keer wel erg ver weg,
geloof ik.’
‘Ik ben Kees Slager. Ik zat bij uw zoon in de klas.’ Het kwartje valt. ‘O
ja, jij bent degene die in de auto hebt overgegeven.’ Hij wil er blijkbaar niet
aan herinnerd worden, want hij reageert niet enthousiast.
Ik pep ‘m op: ‘Het is nu wel tijd om er hard om te lachen joh, doen wij
ook.’
Ik wil vragen hoe het met hem gaat, maar hij zwaait alweer af,
sigaretten halen in de supermarkt.
Ik schiet in de lach bij de herinneringen die opkomen.
Zoonlief was jarig geweest en er moest natuurlijk een feestje gegeven
worden. Dat was iets om tegen op te zien. Met meisjes doe je heel gezellig
spelletjes en knutselwerkjes, maar jongens …
De ene keer gingen we naar het zwembad, de andere keer naar de
bioscoop. Ik vond het een hele klus om op pad te gaan met zo’n stoeiende kluwen
doerakjes. Deze keer wilde zoonlief naar het Darteldorp in Beverwijk. Het was een
soort klimparadijs bij de Zwarte Markt in Beverwijk. De entree was goed te
betalen, dus een prima idee. We hadden een Kangoo: vier jongetjes pasten op de achterbank
en twee op de voorstoel. Er werden vijf klasgenoten uitgenodigd en ik klom met
een tas proviand in de laadruimte. Manlief bestuurde het geheel. Het was
gezellig onderweg. De jongens zaten klem tegen elkaar en verheugden zich op het
Darteldorp waar ze nog nooit waren geweest. Het was dan ook heel erg leuk. Ik
weet nog dat manlief en ik met proviand en thermoskan koffie bij de ingang
zaten op een paar lekkere terrasstoelen, een boek op schoot. De jongens
verdwenen in het touwwerk. Af en toe kwam er eentje bezweet naar buiten rollen
met veel dorst. Die gaven we wat te drinken. Dat werd naar binnen geslokt en
hij wist niet hoe snel hij weer het touwwerk in moest. Na een paar uurtjes
verzamelden we de mannen en gingen weer huiswaarts.
Kees zat tussen zijn maten op de achterbank en werd op de terugweg
steeds stiller. ‘Wat is er, Kees?’ ‘Ik heb hoofdpijn.’ Hij begon steeds meer te
slikken. Dat ging niet goed. Gelukkig lag er een plastic zak in de achterbak. Toen
hij kreunde dat hij moest spugen, had ik die meteen paraat, gelukkig.
Maar nu komt het erge: er bleek geen bodem in de zak te zitten, dus
alles vloog er aan de onderkant weer uit, over de vier jongetjes heen. Wat een
zootje was dat.
Thuis moest ik meteen aan de
slag: schone kleren zoeken in de kast van de jongens, vuile kleren wassen, de
auto schoon boenen. Ondertussen stond de frituurpan op, want er moest
natuurlijk patat gegeten worden. Kees was zielig: ‘Ik lust niets.’ Maar tien
minuten later was hij alles vergeten en at met smaak drie borden patat op.
Uhm en wie mocht die bodem van de tas dichthouden? Dat is zeker vergeten
BeantwoordenVerwijderen