dinsdag 28 januari 2014

Vogeltjes in de tuin.

De zaad-silo was vanmorgen vroeg nog voor driekwart gevuld met zonnepitten, maar als ik thuiskom na een ochtendje weg, is ie leeg. Helaas heb ik niet gezien wie er zo gulzig waren.
Voordat ik weg ging zaten er op de stokjes aan weerszijden twee puttertjes te snoepen. Ze komen al een paar weken elke dag langs. Puttertjes zijn niet zo schrikachtig als de mezen, heb ik gemerkt. Ze zitten heerlijk op ’t gemak te eten en houden dat wel een tijdje vol. De mezen daarentegen vliegen aan, pikken een zaadje en weten niet hoe snel ze weer weg moeten vluchten. Het lijkt bijna een criminele daad.

Bezoekers in vorige winters.

Elk jaar zetten we tegen de winter een vogelhuisje in ons stadstuintje. En dan maar afwachten wat er langskomt. De meeste jaren hebben we in ieder geval een paartje tortelduiven op bezoek. Het is grappig om te zien hoe de beestjes met heel veel moeite in het huisje terecht komen. Eerst strijken ze op het dak neer in een wankel evenwicht. Dan doen ze pogingen om met een bocht naar binnen te vliegen. Eindelijk lukt het, maar bij elk onverwacht geluid vliegen ze weer angstig weg. Ze hadden ook wel reden om angstig te zijn, want er lag altijd wel een kat op de loer. Onze buren hebben met elkaar veel katten. Maar om een of andere duistere reden is er dit jaar nog geen kat te bekennen in de tuin. Wij blij en de vogeltjes waarschijnlijk ook.
Kool- en pimpelmezen zijn er altijd wel en als je goed kijkt, kun je het winterkoninkje ook spotten.
Op de grond struint de roodborst rond om de kruimeltjes die op de grond vallen op te pikken. Ondertussen is de merel bezig om de grasmat van wormen en insecten te ontdoen.
Elk jaar komen er ook bijzondere gasten, vooral als het koud is: de keep, de groenling, staartmezen. De staartmezen kwamen, toen ik een vetblok met insecten had opgehangen aan de schutting. Dit soort rariteiten kun je tegenwoordig kopen in de tuinwinkel. Dit jaar heb ik een vetblok met meelworm aangeschaft, maar daar peuzelt het roodborstje alleen van.

Bezoekers deze winter.

Dit jaar hebben we ons aanbod  vergroot. Naast huisje en vetblok hangen er nu twee silo’s: één met pinda’s en één met zonnepitten. De mezen zijn gek op de pinda’s. Ze vliegen af en aan. Maar ik ben blij verrast met de bezoekers van de andere silo: puttertjes, de groenling, de keep, vinken. Ik denk dat het komt omdat de silo wat verder van ons raam weg hangt.
Op de grond scharrelt soms een heggemus rond. Dat er weer een mus in de tuin zit, vinden we geweldig, al is het dan een heggemus. Ooit hadden we in dit tuintje talloze musjes. Zomers waren ze zo brutaal, dat ze bij je kwamen bedelen als je lekker in je tuinstoel buiten zat. Maar dat is al lang geleden. Eksters, gaaien en kauwtjes rukten op en sindsdien zijn de mussen niet meer gekomen. Maar wie weet ...



vrijdag 24 januari 2014

Is stamboomonderzoek saai? (2)

Aan die stamboom van mijn moeder van Italiaanse komaf zat natuurlijk een bijzonder verhaal vast. De geschiedenis van mijn vader leek heel wat minder levendig. Het enig wat ik wist is, dat mijn opa een keuterboerderijtje in Drenthe had en failliet is gegaan door ziekte en misoogst. Hij is toen naar Noord Holland verhuisd om als ongeschoold arbeider in de papierindustrie te gaan werken. Er was iets voorgevallen tussen hem en de rest van de familie, waardoor er maar weinig contacten waren. Mijn vader kwam soms bij één oom en tante en hun kinderen.
Een neef van hem had in Drentse archieven gesnuffeld en in grote lijnen een stamboom samengesteld. Ik kreeg kopieën van een paar aktes in handen en vond het wel interessant. Toen deze neef te oud werd om verder te zoeken, belde hij mij op. ‘Joh, ik heb geen kinderen. Niemand in onze familietak heeft nakomelingen. Mag ik mijn spullen bij jou brengen?’ Ik vond het prima.

Inmiddels kun je heel veel online zoeken via Drenlias.nl. Met de gekregen aktes ben ik binnen een week al heel ver terug in de tijd. Mijn voorouders kwamen uit Groningen en via Allegroningers.nl  strand ik in Zuidveen, bij Steenwijk. Maar dan praat je wel over 1638. Verder terug gaan in de tijd lukt (nog) niet. Ik kom er nu ook achter dat mijn voorouders turfgravers waren. Dat had ik nooit gedacht.

Maar dit is niet het meest interessante deel van de zoektocht. Er duiken twee huwelijksaktes op van de opa van mijn vader. De eerste keer trouwt hij met een volle nicht van hem. Ze krijgen twee zoontjes. De eerste wordt 4 dagen oud. Zijn vrouw overlijdt 3 maanden na de geboorte van hun tweede zoontje. Dat jongetje wordt 8 maanden oud. Wat een tragiek. Maar binnen een half jaar en twee maanden na de dood van zijn zoontje huwt hij zijn tweede vrouw. Het gekke is, dat niemand van zijn kinderen en kleinkinderen ooit heeft geweten dat hij twee keer getrouwd is geweest, verbazing alom.

Op deze foto staan de grootouders van mijn opa. Opoe schijnt
een lam handje te hebben gehad en daarom verbergt ze 'm. 

Twee jaar geleden word ik gebeld: een nicht van mijn vader aan de telefoon. Ze heeft aan aantal oude spullen van haar grootvader, die ze graag aan mij wil overdoen. Hieronder bevindt zich ook de oude familiebijbel. Manlief en ik reizen af naar Drenthe en worden daar hartelijk ontvangen door twee nichten die goed bij de tijd zijn. We horen er veel verhalen over de familie. Ik schrijf ze op, want die wil ik graag bewaren. Plotseling zegt een nicht: ‘Jouw opa heeft vroeger willen emigreren naar Amerika. Hij heeft er zo’n honger geleden, dat hij wilde planten uit de berm at en met hangende pootjes naar huis is terug gekeerd.’ Meer weet ze er niet van, want dit speelde zich af voor haar tijd. Het verhaal is helemaal nieuw voor me.
Maar ook hierover zijn op internet gegevens te vinden. Elke immigrant die naar New York voer, werd geregistreerd op Ellis Island. Deze archieven staan online. En ja hoor, ik vind hem. Op 20 maart 1914 arriveert hij met de ‘City of New York’ op Ellis Island met nul dollar op zak.
Van elke immigrant wordt verwacht dat hij tenminste $ 50,- bij zich heeft. Ik vermoed daarom dat het verhaal van de nicht wel klopt. Niet niet veel later, tijdens de eerste wereldoorlog, raakt hij gemobiliseerd bij IJmuiden en is dus weer terug in Nederland. Daar ontmoet hij mijn oma en trouwt met haar. Rare, zwijgzame mensen vroeger, je zou toch zeggen dat dit een prachtig verhaal is om in geuren en kleuren te vertellen, maar nee.

Mijn opa, gemobiliseerd bij IJmuiden.

In het afgelopen jaar hebben we een tweede bezoek gebracht aan de nichten. Deze keer zijn we erop uit gegaan. We bezoeken een oude begraafplaats en kijken op plekken waar de familie vroeger gewoond heeft. Zo heb ik gestaan bij de boerderij van mijn overgrootouders en bij het huis waar zij hun oude dag hebben gesleten. En ik ben weer wat verhalen rijker geworden.

Mijn overgrootouders.

Het stamboomonderzoek brengt ons ook op het idee om naar Oost-Groningen op vakantie te gaan, ik zou er anders nooit op zijn gekomen. Het is er zo onverwacht mooi, dat we er later weer een week gaan kamperen en in de herfstvakantie een paar dagen naar Drenthe gaan. Tijdens deze vakanties zijn manlief en ik naar het Veenkoloniaal museum geweest in Veendam en naar het Veenpark in Barger Compascuum.
We zijn heel wat wijzer geworden over het leven in de turf. Wat een armoede, één voorvader is overleden in het armenwerkhuis in Onstwedde. Toch heb ik wel de indruk gekregen, dat de mensen in die tijd niet ongelukkig waren. Dat komt ook door de mooie foto’s die we hebben gezien. De kinderen zien er bepaald niet zielig uit. Volgens mij genoten ze wel van hun vrijheid tussen het turf.
We hebben de route gevolgd die ze in de loop der jaren gegaan zijn, via de Zuidwending richting Oude Pekela en Onstwedde. We zijn de hele Valthermond doorgefietst. Dat is een heel eind, zeker als het miezert.
Nu wacht ik op het moment dat Drenlias de bevolkingsregisters van Drenthe online zet. Dat zal dit jaar gebeuren, zo heeft het Drents Archief beloofd. Dat zal me weer een schat aan gegevens opleveren over adressen en misschien ook op welk moment de turfgravers boer zijn geworden.

Of stamboomonderzoek saai is, moet iedereen zelf maar bepalen. Mij heeft het bijzonder leuke ontmoetingen, foto's en onbekende familiegeschiedenis opgeleverd. En op vakantie kom je eens ergens waar je anders nooit heen zou zijn gegaan. 

maandag 20 januari 2014

Een gehaakte ster.

Verleden jaar ging er weer een dochter trouwen en dan moet er mooie kleding gekocht worden. Na lang zoeken vond ik een prachtige zomerjurk zonder mouwtjes. Maar wat was het koud in het voorjaar en het bleef maar koud. Dan ga je twijfelen of je kleding niet te dun is.

Op zolder lag nog een doos met zes kegels ongebleekte katoen, elk 500 gram zwaar, ooit gekregen van de buurvrouw van mijn moeder. Deze vrouw handwerkte graag, maar iets afmaken was er meestal niet bij. Toen ze ziek werd, wilde ze er vanaf en mocht ik al haar restanten op komen halen. Er was heel veel mooi materiaal bij. De katoen heb ik ver weg gestopt op de vliering, want op dat moment deed niemand er iets mee.

In dit koude voorjaar bedacht ik opeens: ik ga voor over de feestjurk een vestje haken van dat vlieringkatoen en verf het in een mooie kleur als het klaar is. Dat was niet eens zo eenvoudig. Er waren genoeg patronen te koop, maar niet voor ouderwetse breikatoen. Ik had nog een paar heel oude patronenboekjes van ‘Durable’katoen, want ooit waren al onze ramen voorzien van gehaakte gordijntjes. In zo’n boekje vond ik een patroontje van een mooie ronde ster, eigenlijk bedoeld om kleedjes van te haken, maar waarom zou ik geen vestje in elkaar flansen van een heleboel sterren? Zo gezegd, zo gedaan. Al snel had ik een hele stapel sterren gehaakt en begon ze maar vast met naald en draad in elkaar puzzelen. Het was een hele klus en ondertussen was het prachtig weer geworden, te warm om te haken. Dan heb je ook geen vestje nodig, dus het geval bleef liggen.


Een maand geleden heb ik het werk weer tevoorschijn gehaald en gepast. Het was iets te krap. Er zat niet anders op dan het gedeeltelijk uit elkaar te slopen en weer een nieuwe serie sterren te haken. Die heb ik ertussen gezet en nu past het wel. Ik ben er trots op het resultaat. 
Nu moet ik nog bedenken in welke kleur ik mijn creatie ga verven. 




Een ster haken.

Begin met zeven lossen en sluit deze met een halve vaste tot een ring.

1e toer  2 lossen en dan 23 stokjes in de ring maken, sluiten met een halve vaste.

2e toer: 5 lossen, 1 steek overslaan 1 stokje, 3 lossen, 1 steek overslaan en 1 stokje in de volgende steek. Maak zo 11 stokjes en sluit de toer met een halve vaste in de 2e losse van het begin.

3e toer: 3 lossen, 2 stokjes in het boogje, 1 losse, 3 stokjes in het volgende boogje, 4 lossen.
5x (3 stokjes in het volgende boogje, 1 losse, 3 stokjes in het volgende boogje, 4 lossen).
Sluit de toer met een halve vaste.

4e toer: 3 lossen, 2 stokjes in de stokjes, 1 losse, 3 stokjes in de stokjes, 7 lossen.
5x (3 stokjes in de stokjes, 1 losse, 3 stokjes in de stokjes, 7 lossen).
Sluit de toer met een halve vaste.

5e toer: 3 lossen, 2 stokjes in de stokjes, 1 losse, 2 stokjes in de stokjes, 7 lossen, 1 vaste in de boog en nog eens 7 lossen.
5x (3 stokjes in de stokjes, 1 losse, 3 stokjes in stokjes, 7 lossen, 1 vaste in de boog en 7 lossen).
Sluit de toer met een halve vaste.

6e toer: 3 lossen, 1 vaste in de laatste van de eerste drie stokjes, 1 vaste in het boogje en 1 vaste in het eerste stokje van de volgende drie. 2 lossen en 1 vaste in de laatste van dezelfde drie stokjes, 4 vasten, 2 lossen en 4 vasten in de boog. Hetzelfde in de volgende boog.
1 vaste in het eerste stokje, 2 lossen en een vaste in het laatste stokje van de drie stokjes. Maak de toer zo af en sluit met een halve vaste.



dinsdag 14 januari 2014

Heerlijke appeltaart.

Het jaar is begonnen met vier verjaardagen in eigen kring. Die vieren we meestal samen. De één zorgt voor hapjes, de ander voor drinken enz. Ik heb zoals altijd mijn appeltaart weer gebakken. Iedereen vindt ‘m lekker.


De taart op de foto ziet er niet uit, ik weet het. Maar ik ben veel te ongeduldig om de taart van een keurig ruitjespatroon te voorzien. Ik sla wat deeg plat en leg dat her en der op de vulling. Tijdens het bakken worden de stukken vanzelf wat groter en met slagroom kun je de rest verdoezelen.

Het recept stond ooit op de zijkant van een doosje zelfrijzend bakmeel. En omdat ik de eerste keer echte boter en de juiste appels gebruikte, werd het meteen een succes. Met margarine wordt de smaak wat minder. De vulling bestaat altijd uit goudrenetten. Een andere appelsoort valt tegen. Daarom bak ik in de zomer geen appeltaart. Mochten er dan nog goudrenetten in de winkel liggen, dan zijn ze bruin en melig, niet te pruimen.
Soms wordt de bodem erg vochtig. Dat is te voorkomen door een beetje couscous over de bodem te strooien voordat je begint te vullen. Zout voeg ik niet aan het deeg toe, niemand mist het.
Nu het recept voor een taartvorm van 20 cm. doorsnede. Voor de ovenschaal is drie keer zoveel nodig:


APPELTAART

Nodig voor het deeg:
- 80 gram witte basterdsuiker
- 150 gram zelfrijzend bakmeel
- 100 gram echte boter (uit de koelkast)
- 1 groot ei
- een beetje citroensap
- couscous

Nodig voor de vulling:
- ruim 1 kg. goudrenetten
- suiker
- kaneel
- 100 gram rozijnen

Bereiding:
- Vet de taartvorm in.
- Was de rozijnen in warm water. Laat ze even opwellen en daarna uitlekken.
- Meng in een schaal de basterdsuiker en zelfrijzend bakmeel door elkaar.
- Voeg wat citroensap toe.
- Roer het ei in een bekertje, voeg dit bij het deeg, maar houdt een klein beetje achter.
- Snijd de boter in kleine stukjes, doe dit bij het deeg en kneedt alles zo snel mogelijk tot 
  een stevige
  deegbal.
- Bedek de bodem van de taartvorm met 2/3 van het deeg. Duw het deeg bij de randen
  een beetje omhoog.
- Strooi wat couscous over de bodem.
- Verwarm de oven voor op 190oC.
- Schil de appels en snijd ze in partjes.
- Strooi suiker, kaneel en rozijnen over de bodem.
- Hierover gaat 1/3 van de appel en dan weer suiker, kaneel en rozijnen.
- Herhaal dit nog twee keer en eindig met de suiker, kaneel en rozijnen.
- Gebruik de rest van het deeg om de vulling te bedekken.
- Strijk de rest van het ei hier overheen.
- Bak de taart 50 minuten op een temperatuur van 190oC.
- Controleer na 40 minuten hoe bruin het baksel wordt.
  Temper de oven eventueel tot 180oC.

maandag 6 januari 2014

Naar het Darteldorp.

Vanmorgen ben ik op weg naar huis als er uit een zijstraat een jongeman aan komt fietsen. Hij zwaait vrolijk naar me: ‘Hallo mevrouw Stil.’
Ik groet terug. Hij komt me vaag bekend voor, maar op mijn leeftijd zijn de verbindinkjes in de hersenen niet allemaal recht toe recht aan meer. Dat kost dus even tijd.
Hij komt naast me fietsen: ‘Kent u me nog? Het moet helemaal uit uw tenen komen hè.’
Ik verontschuldig me: ‘Mijn tenen zitten deze keer wel erg ver weg, geloof ik.’
‘Ik ben Kees Slager. Ik zat bij uw zoon in de klas.’ Het kwartje valt. ‘O ja, jij bent degene die in de auto hebt overgegeven.’ Hij wil er blijkbaar niet aan herinnerd worden, want hij reageert niet enthousiast.
Ik pep ‘m op: ‘Het is nu wel tijd om er hard om te lachen joh, doen wij ook.’
Ik wil vragen hoe het met hem gaat, maar hij zwaait alweer af, sigaretten halen in de supermarkt.
Ik schiet in de lach bij de herinneringen die opkomen.

Zoonlief was jarig geweest en er moest natuurlijk een feestje gegeven worden. Dat was iets om tegen op te zien. Met meisjes doe je heel gezellig spelletjes en knutselwerkjes, maar jongens …
De ene keer gingen we naar het zwembad, de andere keer naar de bioscoop. Ik vond het een hele klus om op pad te gaan met zo’n stoeiende kluwen doerakjes. Deze keer wilde zoonlief naar het Darteldorp in Beverwijk. Het was een soort klimparadijs bij de Zwarte Markt in Beverwijk. De entree was goed te betalen, dus een prima idee. We hadden een Kangoo: vier jongetjes pasten op de achterbank en twee op de voorstoel. Er werden vijf klasgenoten uitgenodigd en ik klom met een tas proviand in de laadruimte. Manlief bestuurde het geheel. Het was gezellig onderweg. De jongens zaten klem tegen elkaar en verheugden zich op het Darteldorp waar ze nog nooit waren geweest. Het was dan ook heel erg leuk. Ik weet nog dat manlief en ik met proviand en thermoskan koffie bij de ingang zaten op een paar lekkere terrasstoelen, een boek op schoot. De jongens verdwenen in het touwwerk. Af en toe kwam er eentje bezweet naar buiten rollen met veel dorst. Die gaven we wat te drinken. Dat werd naar binnen geslokt en hij wist niet hoe snel hij weer het touwwerk in moest. Na een paar uurtjes verzamelden we de mannen en gingen weer huiswaarts.
Kees zat tussen zijn maten op de achterbank en werd op de terugweg steeds stiller. ‘Wat is er, Kees?’ ‘Ik heb hoofdpijn.’ Hij begon steeds meer te slikken. Dat ging niet goed. Gelukkig lag er een plastic zak in de achterbak. Toen hij kreunde dat hij moest spugen, had ik die meteen paraat, gelukkig.
Maar nu komt het erge: er bleek geen bodem in de zak te zitten, dus alles vloog er aan de onderkant weer uit, over de vier jongetjes heen. Wat een zootje was dat.



Thuis moest ik  meteen aan de slag: schone kleren zoeken in de kast van de jongens, vuile kleren wassen, de auto schoon boenen. Ondertussen stond de frituurpan op, want er moest natuurlijk patat gegeten worden. Kees was zielig: ‘Ik lust niets.’ Maar tien minuten later was hij alles vergeten en at met smaak drie borden patat op.