woensdag 11 juni 2014

Vreemd jochie.

Aan de overkant in onze straat staat een gymzaal die door veel sportclubs wordt gebruikt. Als er loten verkocht moeten worden voor de club, dan bellen ze meteen bij ons aan. Zo ook toen verleden jaar de Grote Clubaktie weer begon. De bel ging. Er stonden twee jongetjes voor de deur: of ik een lot wilde kopen. Dat wilde ik wel. Ik vulde mijn naam in op de lijst en kreeg een zegeltje om op de voordeur te plakken. De jongetjes vertrokken weer. Ze waren al verdwenen toen ik bedacht: ‘Verdraaid, ik heb helemaal geen lot van ze gekregen’. Nu win ik toch nooit iets, dus er was niets om me druk over te maken. Ik zat net op de bank, toen de bel weer ging; een ander jongetje voor de deur:  ”Je moet een lot van me kopen.” Ik keek hem stomverbaasd aan: “Wat moet ik?” “Ik moet loten verkopen en jij moet er een van me kopen!” “Zie je het zegeltje niet op de deur? Je bent te laat.” Hij zag geen zegeltje op de deur en inderdaad zat er geen zegeltje meer op de deur geplakt. Blijkbaar was die alweer verwijderd. “Die jongens van daarnet hebben je bedrogen. Ze zijn niet te vertrouwen.” Misschien was dat echt wel zo, maar ik wilde niet nog een lot kopen. Het joch drong nog behoorlijk aan, want hij vond dat ik best nog wel een lot kon kopen en wilde weten waarom ik dat niet deed. “Dat doe ik gewoon niet ”, beëindigde ik geïrriteerd het gesprek en deed meteen de deur dicht. Vreemd jochie.


Een half jaartje later; de regen kwam met bakken naar beneden. De bel ging. Dezelfde jongen stond voor de deur. Hij was net een verzopen kat. “Ik moet bellen en mijn telefoon doet het niet.” Mijn haren rezen meteen weer te berge.  “Zo, jij moet bellen? En waarom bel je bij mij aan?” Ik wil bij jou bellen, want mijn mobiel doet het niet meer.”  “Waarom moet je bij mij bellen, is het zo belangrijk?” “Ik heb een afspraak en ik zou nog bellen.” “Nou jongen, om te beginnen zeg je maar u tegen iemand die je oma kan zijn en verder mag je voor deze keer mijn telefoon gebruiken. Kom maar binnen.” En zo gebeurde het. Toen hij klaar was zei hij: “Ik moet u tegen je zeggen hè? Hebt u een plastic zak voor me?” “Waarom heb jij een zak nodig?” “Ik moet helemaal naar de stad fietsen en dan worden mijn haren zo nat.” “Zijn haren dropen al aan alle kanten dus ik besloot om ‘m geen zak te geven. Gelaten accepteerde hij mijn weigering en vertrok naar de stad.

Een paar weken geleden kwam ik thuis van een afspraak en haalde de geleegde vuilnisbak nog even binnen. Ik stond nog op het erf toen dezelfde jongen er weer was. Hij stapte van zijn fiets en vroeg: “Mevrouw, weet u hoe laat het is?” Hij wist dus nog dat hij u tegen me moest zeggen!  Aan de hand van mijn afspraak berekende ik dat het ongeveer drie uur moest zijn en vertelde hem dat. “Ja, maar u kunt toch op uw mobiel kijken?” Ik antwoordde hem dat ik die nooit bij me had. Zijn mond viel open van verbazing. “Waarom niet?” “Heb ik niet nodig.” “Ja maar iedereen heeft toch een mobiel?” “Ik niet dus.” “Waarom niet?” “Met zo’n ding mis je alle mooie dingen die er om je heen gebeuren.” Hij snapte er helemaal niets meer van. Ik vertelde hem dat we vroeger thuis helemaal geen telefoon hadden. Hij staarde me verbaasd aan en vertelde toen trots over zijn mobiel die op school niet aan mocht staan en thuis mocht het ook niet altijd van zijn moeder. “Je hebt een verstandige moeder”, zei ik tegen hem. Hij moest weer vandoor, want hij had een afspraak. Verbouwereerd stapte hij weer op zijn fiets.

Terwijl ik met dit verhaal bezig ben, gaat de bel. Er staat iemand met zijn gezicht tegen de ruit van de voordeur geplakt. Als ik de deur open trek, valt het joch meteen de deur binnen, met de deur in huis om zo te zeggen. Ik begin het wel vermakelijk te vinden. "Ik moet heel nodig naar de wc." "Nou, vooruit dan maar, kom erin." Hij loopt meteen naar het toilet en ik ga de kamer weer in. Even later is ie klaar. "Ik ga weer, heeft u een pepermuntje voor me?" Nee, die heb ik niet. Hij stapt de deur weer uit. 
Ik weet zeker dat dit niet de laatste keer is geweest.